Simeon ten Holt werd geboren op 24 januari 1923 in Bergen (Noord-Holland). Hij is een zoon van de schilder Henri ten Holt en is getrouwd met Colette Noël. De schilder Friso ten Holt is een broer van hem. Helaas heeft Simeon net niet zijn negentigste verjaardag mee kunnen maken, wat groots gevierd zou worden in het Concertgebouw, en overleed 25 november 2012.
Vanaf 1935 studeerde ten Holt samen met o.a. Nico Schuyt piano en muziektheorie bij de Bergense componist Jacob van Domselaer, de muzikale vertegenwoordiger van De Stijl. De invloed van Jacob van Domselaer is groot, zoals blijkt uit zijn eerste pianocomposities. In een interview met Thea Derks zegt ten Holt: “Van Domselaer was niet alleen mijn leermeester, hij was een noodlot. Hij volgde in zijn lessen de traditionele theorie en tegelijkertijd filosofeerde hij over Arnold Schönberg. Maar van Domselaer was een nogal uitgesproken persoonlijkheid, hij verklaarde alles tot nul en beschouwde zichzelf als de componist die op Olympus woonde. Zo ging ik ook niet naar het conservatorium, omdat hij al dat blokken en examens doen maar niks vond. Met het gevolg dat ik totaal niet toegerust was toen ik de wereld inging. Ik heb me van hem los moeten maken om mijn eigen vleugels uit te kunnen slaan, Toch heb ik altijd een sterke band met hem gehouden.”

Simeon maakte in die tijd ook deel uit van een groep kunstenaars onder wie Friso ten Holt, Gerrit Kouwenaar, Roland Holst, Constant Nieuwenhuis en de jonge dichter Jaap van Domselaer. Zij discussieerden over kunsten en filosofie.
In 1943 vertrok ten Holt naar Amsterdam en in 1949 ging hij samen met zijn zus Sientje naar Parijs waar hij verder studeerde aan de Ecole Normale in Parijs bij Arthur Honneger en Darius Milhaud. In 1952 keerde hij weer terug naar Amsterdam, om twee jaar later weer te verhuizen naar Bergen, ditmaal in een verbouwde bunker uit de Tweede Wereldoorlog.
In de loop van de jaren vijftig componeert ten Holt o.a. de belangrijke Bagatellen (1954) en een aantal stukken volgens de door hemzelf ontwikkelde diagonaalgedachte, de Diagonaalsuites. Vanaf 1961 verlaat hij het eigen componeersysteem van de diagonaal-methode, de tonaliteit en raakt hij onder invloed van het serialisme. Cyclus aan de Waanzin (1961/62) was daar van de eerste uiting.
De maatschappelijke betrokkenheid, de filosofische instelling en de literaire kwaliteiten van ten Holt werden gebundeld in een aantal artikelen over muziek die gepubliceerd werden in het literaire tijdschrift Raster tussen 1968 en 1973.
Van 1970 tot 1987 doceerde Simeon hedendaagse muziek aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Arnhem. Hij experimenteerde daar met groepsimprovisaties, hetgeen in de laatste jaren leidde tot enkele uitvoeringen voor Arnhemse Festivals. Ten Holt zei over deze periode: “Ik leefde als een struikrover, elke zeven jaar was mijn leven anders. Ik heb een avontuurlijk leven gehad. Ik heb overal en nergens gewoond en gewerkt, ben altijd een buitenstaander geweest. Was er geld, dan was het er, was het er niet, dan niet. Pas op mijn vijfenveertigste heb ik een ‘nette’ baan als muziekleraar aan het Arnhemse conservatorium geaccepteerd.”
De vrijheidslievende ten Holt voelde zich al snel bekneld door het dictaat van het schema dat de Seriële-Muziek nu eenmaal oplegt. Hij keert dan ook terug naar het instrument waarmee het componeren voor hem begonnen is: de piano. Hij noemt het zelf een sterke fysieke betrokkenheid tot de klank.

In het Utrechts Nieuwsblad zegt ten Holt over het afschudden van het juk van de atonaliteit: “De verschraling was zo groot en de ontkenning van de stroom van het bloed en de hartenklop zo absoluut, dat ik het niet langer meer uithield en weer achter de piano kroop, en zo begon ‘Canto’ te ontstaan. Het is de geschiedenis van mijn lichaam, alles slibde dicht en aan de piano ging mijn bloed weer stromen. De sensualiteit van het leven ging weer meedoen.
Simeon ten Holt is vooral bekend geworden door de pianowerken voor vier vleugels, geschreven in diatonisch systeem met een repetitief karakter. Kenmerkende composities zijn Canto Ostinato (1977/79), Lemniscaat (1983), Horizon (1985), Incantatie IV (1990), Soloduivelsdans II (1986) en III (1990) en Meandres (1999).
Hij ging er tot vlak voor de eeuwwisseling mee door. Toen was het vat leeg en legde Simeon ten Holt zonder omhaal de pen neer. “Ik had het laatste woord gezegd, en als je niks meer te vertellen hebt moet je ophouden.”